Tijdens de zomervakantie van de kinderen zijn we als gezin vijf weken in Aramba geweest. We hebben daar in onze laatste nieuwsbrief al het een en ander over geschreven. Middels deze weblog delen we graag nog wat foto’s om u een beter beeld te geven.
De heenreis verliep niet volgens plan. Michel en Lois waren te ziek om te reizen. We besluiten dat Erna met 3 kinderen wel vast zal gaan. Obadja blijft thuis bij de zieken om te helpen. Op de foto Erna met Hannah, Ruth en Josia op het vliegveldje.
Het was bijzonder dat er een week later nog een vlucht gepland stond en op die vlucht waren nog een paar plaatsen vrij. Michel, Obadja en Josia konden een week later wel komen! Achteraf zien we hierin Gods zorg en leiding.
Drie portretten van Aramba mensen:
Boven:
een oude man voor zijn huis.
Links:
een stoere jager die ons een stuk hertenvlees komt brengen (netjes in groen blad verpakt)
Rechts:
een meisje dat snoept van een stuk kokosnoot.
De kerk in Kiriwo is afgebroken, omdat die erg vervallen was. Ze hebben tijdelijk een nieuwe kerk neergezet. Zo ziet het Aramba kerkgebouw en een Aramba kerkdienst eruit.
De kinderen beleven avonturen!
Lois speelt met Aramba kinderen op een oude trekker, die al jaren staat te roesten, maar voor veel kinderplezier zorgt.
Josia speelt voetbal met kinderen uit het dorp.
Obadja krijgt het schild van een schildpad (de schildpad zelf is gelukkig al opgegeten).
Een paar uur eerder liep de schildpad nog rond.
Josia en Obadja krijgen van Dusu een pijl en boog en oefenen daar flink mee. De pijlen zijn – gelukkig voor mama – nog niet heel scherp.
Ze krijgen allebei ook een katapult en leren van klei stenen balletjes bakken om mee te schieten.
Hannah en Ruth krijgen een tas gemaakt door vertaalster Rachel van een speciaal grassoort.
Hannah leert van weer een ander soort blad zelf een mat vlechten.
Onder: Hannah en Ruth samen met Aramba jeugd op een bank naast de kerk bij een avonddienst (kijk maar niet naar wat een van de vrouwen achter de bank aan het doen is).
Hier een kijkje binnenshuis. Het huis waar we in mogen wonen, is het zendingshuis van de lokale kerk. Het is een groot huis (10mx30m), een deel is ook kantoor voor het vertaalteam.
Het huis is lang geleden gebouwd door zendelingen die ook lang geleden al vertrokken zijn. Het huis staat nog steeds, maar het heeft wel groot onderhoud nodig.
Rechts boven: we vieren Ruth’s verjaardag met een pannenkoektaart gevuld met custard (we hebben geen oven om cake te bakken).
Onder: Obadja en Lois werken aan de keukentafel. Obadja werkt aan Nederlands. Omdat hij op school geen Nederlands krijgt, werkt hij daar buiten schooltijd aan.
Josia speelt op de jongenskamer (op de achtergrond malarianetten met slaapmatjes).
Bezoek aan de lokale school:
Dit is de kleuterschool. De juf leert de kinderen het Aramba alfabet en het Engelse alfabet. De kinderen schrijven het alfabet op een krijtbord of in hun schrift. Josia doet ook mee en schrijft het Aramba alfabet op een krijtbord.
Hannah en Ruth mogen een dag meelopen met hun vriendinnen in school. Wat een verschil met wat ze zelf gewend zijn!
Hannah en Ruth doen mee met een muziekles op de middelbare school.
Hannah en Ruth organiseren samen met Aramba vriendinnen een vakantiebijbelweek voor de kinderen van het dorp. Het thema was ‘kinderen in de Bijbel’ en de kinderen leerden de tekst ‘Laat de kinderen tot Mij komen ….’ in het Aramba uit hun hoofd.
Dit was een mooie ervaring voor Hannah en Ruth en voor hun Aramba vriendinnen. De kinderen genoten er van en ze leerden een Bijbeltekst. Sommigen konden die aan het eind van de week ook zelf lezen.
Het Bijbelvertaalwerk gebeurt zoveel mogelijk door Aramba vertalers en Michel helpt waar nodig. Al deze mensen op de foto zijn betrokken geweest bij het Bijbelvertaalwerk de afgelopen tijd. Hieronder zes foto’s waarin vertalers bezig zijn.
Een hartelijke groet,
Michel & Erna Pauw
Hannah, Ruth, Obadja, Josia en Lois
Michel maakte deze prachtige foto van de paradijsvogel, het nationaal symbool van Papoea-Nieuw-Guinea.
In deze weblog neem ik je mee in een emotionele rollercoaster als gevolg van een slangenbeet. Ik heb geen moeite gedaan om een en ander beknopt weer te geven, omdat het proces minstens zo belangrijk is als de feiten.
Het is woensdag, de laatste dag van mijn verblijf in Kiriwà. Twee weken lang ben ik in Aramba geweest zowel voor mijn eigen vertaalproject, alsook om mijn Russische collega Olga (zie foto) te begeleiden in haar eerste kennismaking met de naburige Neme-taalgroep die ze de komende jaren als vertaaladviseur hoopt te dienen.
Ik vind die laatste dag voor vertrek altijd erg stressvol, omdat ik meestal veel te laat begin met opruimen, inpakken en alle andere klusjes die gebeuren moeten om mijn verblijf in het dorp netjes af te ronden. En bijna altijd gebeurt er op die laatste dag iets onverwachts…
In ons dorp Kiriwà hebben we een kleine bush-kliniek (soort huisartsenpost) met twee medisch geschoolde gezondheidswerkers. Vanmiddag, dinsdag, om half vier komt er een jongen naar het zendingshuis. De jongen vertelt dat een meisje van 9 jaar gebeten is door een slang en nu in de huisartsenpost ligt. Ze heet Yoyàm.
De gezondheidswerkers moeten snel contact leggen met een arts om te overleggen wat ze moeten doen, maar ze hebben geen beltegoed. Of hij bij mij beltegoed kan kopen. ‘Toevallig’ heb ik voor dit bezoek aan Aramba een grote hoeveelheid opwaardeerkaartjes meegenomen om te verkopen, omdat daar in dit afgelegen gebied veel vraag naar is. Ik geef hem een kaartje van 3 Kina, genoeg om een uur te kunnen bellen. Wat hadden ze gedaan als ik die opwaardeerkaartjes niet bij me had gehad?
Even gaat het door mijn hoofd om met die jongen mee te gaan, maar ik realiseer me dat ik niet veel kan beginnen. Ze heeft nu medische hulp nodig en in dat opzicht heb ik weinig te bieden. Als Erna erbij was geweest, dan hadden we wellicht wat kunnen betekenen, maar ik heb geen enkele medische ervaring. Bovendien zijn er maar liefst twee gezondheidswerkers bij die ongetwijfeld ervaring hebben met slangenbeten. Misschien kan ik morgenvroeg nog even langs gaan om te kijken hoe het gaat en misschien wat pastorale hulp te verlenen.
De rest van de dag gaat op aan het opruimen en het klaarmaken voor vertrek. Ook de volgende dag ben ik daar nog de hele morgen mee bezig. In juni hopen we als gezin naar Aramba te gaan, en dan is het belangrijk om te weten wat er aanwezig is, wat we mee moeten nemen en welke onderhoudsklusjes er de volgende keer gedaan moeten worden. Maar ik merk, terwijl ik daarmee bezig ben, dat de gedachten aan dat meisje me niet loslaten. ‘In een ontwikkeld land zou ze meteen naar het ziekenhuis zijn gebracht.’ ‘Hebben ze hier wel de juiste medicijnen om haar te helpen?’ ‘Hebben de gezondheidswerkers de juiste kennis en vaardigheden in huis?’ ‘Je zou denken dat slangenbeten hier regelmatig voorkomen en dat ze dus wel ervaring zullen hebben.’ ‘Moet ik naar hen toegaan?’ ‘Maar ik kan toch niets voor hen betekenen.’ ‘Je bent een zendeling!’
‘Maar ik ben Bijbelvertaler, geen dominee.’ ‘Ik moet straks op tijd klaar zijn voor het vliegtuig, want dat kan niet lang wachten.’ ‘Is het niet je christenplicht om ernaar toe te gaan?’ ‘Of is het alleen maar nieuwsgierigheid waarom je zou gaan kijken?’ ‘Misschien kun je bidden voor het meisje, de gezondheidswerkers een hart onder de riem steken.’
En al opruimend bid ik voortdurend de Heere om het leven van dit meisje te sparen en … om mij duidelijk te laten zien wat ik moet doen. Wat een anticlimax zou het zijn als deze twee gezegende weken zou eindigen met de dood van dit 9-jarig meisje!
Precies om 11.30 ben ik klaar voor vertrek en dan horen we het vliegtuig aankomen. In no-time komen er mensen aandraven om ons te helpen met het dragen van onze spullen.
Ik ben van plan om bij aankomst van het vliegtuig aan Johnny, de piloot, te vragen of hij misschien een half uur wil wachten, zodat ik nog even naar dat meisje kan gaan. Maar ik zie daar al meteen vanaf als ik een jong gezin met drie kleine kinderen uit het vliegtuig zie stappen.
Eén van de kinderen is nog een baby van 1 jaar. Ik word verrast door het feit dat ze Nederlands spreken! Ze komen uit de Gulf Province en zijn van plan om twee weken vakantie door te brengen in Ukarumpa. Normaal gesproken zou de vlucht naar Ukarumpa voor hen 40 minuten duren, maar om een of andere reden had de vluchtleiding hen als eerste opgepikt, in plaats van als laatste. En als gevolg daarvan zijn ze nu al 6 uur onderweg. “Waarom zo’n omweg?!” gaat het door mijn hoofd, “hadden ze dat niet beter kunnen plannen?!” En heet dat het is! Ik had erg met ze te doen en ik besluit om ervan af te zien om naar dat meisje te gaan. Per slot van rekening kan ik ook niet veel voor haar doen.
Als we alles in het vliegtuig geladen hebben, en we klaar staan om weg te vliegen, komt één van de twee gezondheidswerkers naar mij toe en vraagt of hij kan bellen met een van de SIL-dokters in Ukarumpa. Het blijkt dat hij al die tijd geen enkele dokter heeft kunnen bereiken!
We overleggen even met de piloot en die is gelukkig flexibel genoeg om ons 50 minuten te geven. En terwijl ik met de gezondheidswerker meega, gaat de hele ploeg terug naar het zendingshuis.
Terwijl we naar de huisartsenpost lopen, ben ik druk aan het bellen om contact te krijgen met een dokter in Ukarumpa. De dokter gaat me terugbellen. Inmiddels zijn we aangekomen bij de huisartsenpost en zien we een ontroerend tafereel: het meisje ligt op een bed met haar linkerbeen helemaal verbonden.
Links van het meisje zit haar vader die liefdevol haar hand vasthoudt, waarmee ze via een infuus antibiotica toedienen, iets wat overigens niet helpt tegen een vergiftiging. Rechts van het meisje zit haar moeder die haar dochter koestert. De tweede gezondheidswerker vertelt dat ze al symptomen van vergiftiging laat zien: haar ogen tranen, speeksel komt uit haar mond en haar spraak begint onduidelijk te worden. Tranen wellen op in mijn ogen, als ik besef dat we mogelijk heel weinig voor haar kunnen doen. Ik neem plaats bij het bed en terwijl ik wacht op het telefoontje van de dokter, neem ik de tijd om met de ouders voor het kind te bidden. We bidden in de machtige Naam van Jezus om een wonder van genezing en dat het niet te laat zal zijn.
Daar gaat mijn telefoon, een van de dokters in Ukarumpa belt terug. Hij bevestigt waar ik al bang voor was, namelijk dat we niet veel meer kunnen doen. Ze heeft per direct antigif nodig en hij weet niet waar in het land dat beschikbaar is. En dan is het nog maar de vraag of we haar daarheen kunnen brengen. Op onze route terug naar Ukarumpa ligt een ziekenhuis, in Balimo. Ik vraag de dokter of hij voor mij een telefoonnummer heeft van dat ziekenhuis. Hij zoekt het op op Internet en vindt twee nummers. Op hoop van zegen – veel informatie over PNG op internet is niet up to date – proberen we de nummers: de eerste is niet in service, maar bij het tweede nummer krijg ik warempel contact met een receptioniste. Ik heb slechts één vraag voor haar: beschikken jullie over antigif tegen een giftige slangenbeet? Ze moet me het antwoord schuldig blijven en ze kan ook geen arts vinden die het antwoord wel weet. Ik antwoord dat we mogelijk een 9-jarig meisje bij hen komen brengen en dat ze klaar moeten staan op het vliegveld om haar op te vangen. Op dat moment weet ik echter nog niet eens of we het meisje wel kunnen vervoeren!
Mijn hersenen draaien op volle toeren als ik het telefoongesprek met het ziekenhuis in Balimo beëindig. We kúnnen het meisje niet eens vervoeren, want het vliegtuig zit vol. De dokter uit Ukarumpa had aangegeven dat het meisje zoveel mogelijk vlak moest liggen en dat ze bij vervoer per vliegtuig plat op de vloer moest liggen. Maar het is in dit land niet mogelijk om een kind zonder verzorg(st)er te droppen in een ziekenhuis. Haar vader of moeder zou dus mee moeten gaan, maar alle stoelen zijn al bezet. Bovendien zitten we met alle passagiers en bagage ook al aan de limiet qua gewicht wat het vliegtuig kan dragen. Ik loop naar buiten en geef me even over aan de tranen die onvermijdelijk opkomen. Alle opties die door mijn hoofd vliegen, zijn verre van ideaal. Ik bid God om wijsheid voor de komende minuten. De tijd begint te dringen, ik heb nog vijf minuten.
Mijn analyse is dat in elk geval één persoon zijn plek moet opgeven en moet achterblijven om plaats te maken voor de vader of moeder van het kind. We zullen daarna ook een en ander aan bagage moeten achterlaten. Dat laatste is niet zo’n probleem, maar wie gaat z’n plek opgeven voor dit kind? Eén van de passagiers is een jongeman uit Mukfidèbèn, één van de vijf Aramba-dorpen en ik hoop van harte dat hij bereid is om zijn plaats op te geven om het leven van dit kind te redden. Diep van binnen verwacht ik dat ook van hem, maar deze jongeman heeft zijn eigen belangen. Hoe krijg ik hem zover? Morgen begint zijn tweede jaar aan de universiteit in Goroka. Als hij deze vlucht laat gaan, is de kans groot dat hij het hele jaar aan zich voorbij moet laten gaan. En zal hem dan later weer een plek gegund worden?
Ik besluit om dat te doen via mijn vriend Katawer, de hoofdvertaler van het Aramba-team. Nadat ik Katawer telefonisch op de hoogte heb gebracht van wat er moet gebeuren en hem heb verzocht om met zijn stamgenoot te praten, zie ik plan-B onder ogen. Als deze jongeman niet wil blijven, is het enige wat voor de hand ligt, dat ík mijn plaats opgeef. Slik. Het eerstvolgende SIL-vliegtuig om mij op te pikken, is drie weken later. Tenzij ik een vliegtuig charter voor zo’n drieduizend dollar! Ik ben door mijn eten heen en deze tijd van het jaar is de voedselvoorziening in het dorp het schaarst. Om nog niet te spreken over mijn eigen gezin in Ukarumpa. Erna staat er volledig achter dat ik af en toe een aantal weken in Aramba ben, maar we houden als richtlijn altijd twee of hooguit drie weken aan. En dit zou dan vijf weken worden! Bovendien is het momenteel ook in Ukarumpa niet gemakkelijk met alle corona-maatregelen die nog steeds een impact hebben en zijn tol eisen. En dan is het ook nog niet eens zeker dat ze daar in Balimo tegengif hebben… Ik denk zelfs even: ‘Maar wat als ik hier niet was geweest, hoe zouden ze het dan hebben opgelost?’ Het antwoord is duidelijk: dan hadden ze niets kunnen doen. En met kracht komt het binnen: ‘Maar jij bént niet ‘niet hier’! Is dit niet Gods perfecte timing, dat jij hier bent om dit meisje te helpen?’ Zal ik straks blij zijn als ik thuis ben, verenigd met mijn vrouw en kinderen en een dag later hoor dat het meisje is overleden?!
Ik bel Erna, leg de situatie uit en die fantastische vrouw zegt: ‘Doe wat je hart je ingeeft om te doen! Wat je ook besluit, ik sta erachter.’ Op dat moment belt Katawer om te zeggen dat de jongeman per se naar Goroka wil. De vijftig minuten zijn op en ik besluit om mijn plek in het vliegtuig op te geven en hier drie weken langer te blijven.
Ik bel Johnny, de piloot, en deel mijn besluit mee, waarna we teruglopen naar het vliegtuig. Ondertussen maken de gezondheidswerkers het meisje klaar voor vertrek. Aangekomen bij het vliegtuig overleggen we over mijn besluit om te blijven en op dat moment komt Katawer naast me staan en slaat als een oudere broer een arm om me heen, iets wat hij nog nooit heeft gedaan. Het is alsof hij zeggen wil: ‘Ik voel met je mee, maar wij zullen voor je zorgen!’ Ik koester dat moment. Maar het gaan drie moeilijke weken worden.
Terwijl Johnny met de vluchtleiding in Ukarumpa belt om toestemming te krijgen voor het hele gebeuren, halen wij ondertussen mijn spullen uit het vliegtuig. Halverwege komt er een 5 seconden telefoontje van Erna tussendoor: of het niet mogelijk is om Zakhar, het zoontje van mijn Russische collega’s op schoot te nemen? Dat levert een extra zitplaats op. Ik had al wel aan die optie gedacht, maar verondersteld dat de piloot dit wel bedacht zou hebben als het een optie was. De ervaring heeft mij echter geleerd om naar de wijze ideeën en suggesties van mijn vrouw te luisteren, dus tegen beter weten in geef ik de suggestie door aan de piloot. Die rekent voor een halve minuut en zegt …: ‘Ja, dat is misschien een optie. Maar dan moeten we nog steeds bagage achterlaten.’
We halen het hele vliegtuig weer leeg en wegen afzonderlijk alle passagiers en alle tassen en dozen om erachter te komen wat het precieze totale gewicht van het vliegtuig is. Nu begrijp ik waarom piloten goed moeten zijn in rekenen en wiskunde. Uiteindelijk moet er 50kg achterblijven. We besluiten om een lege 40kg gasfles van een collega in ons dorp achter te laten en verder 10kg van mijn eigen bagage.
De rest gaat weer in het vliegtuig, inclusief de passagiers en het vliegtuig taxiet naar de huisartsenpost, die verderop aan het einde van de landingsbaan ligt. En de Aramba jongeman en ik zitten allebei in het vliegtuig. Ik slaak een diepe zucht, dank God voor deze oplossing en bid dat de rest ook goed mag aflopen.
Het meisje, Yoyàm, is ondertussen klaargemaakt voor vertrek en wordt op een brancard van kokosnootpalmbladeren naar het vliegtuig gedragen. Ze krijgt een plekje op de grond van het vliegtuig en haar vader neemt plaats op een stoel naast haar. De piloot draait het vliegtuig en taxiet naar het uiterste einde van de landingsbaan, want hij verwacht elke meter nodig te hebben om op te kunnen stijgen. Ik zit op de plaats van de co-piloot, dus zie alles wat er gebeurt. Ik houd mijn adem in als het vliegtuig snelheid probeert te maken. Aan het einde van de landingsbaan staan bomen.
Normaal gesproken kunnen er maximaal 10 mensen in het vliegtuig, inclusief de piloot. Nu vertrekken we met maar liefst 14 mensen! In mijn beleving scheren we rakelings langs de boomtoppen van het bos aan het einde van de landingsbaan. Maar we zitten in de lucht. We zitten in de lucht! En iedereen is mee: de jongeman, Yoyàm met haar vader en ikzelf. Dank U, Heere God!
De 50 minuten die ik had gekregen van de piloot waren intussen 110 minuten geworden en terwijl we wegvlogen maakt de piloot over de radio contact met de vluchtleiding in Balimo en in Ukarumpa om zijn gewijzigde vluchtschema door te geven.
Balimo ligt op 6 minuten afstand van een vliegveld waar we sowieso moeten landen om bij te tanken, dus gelukkig hoeven we niet ver om te vliegen. Om twee uur landen we in Balimo, 22 uur nadat Yoyàm door de slang was gebeten. Hoe lang heeft ze nog te leven? Zal ze het redden? Zal er antigif beschikbaar zijn?
Terwijl het vliegtuig cirkelt over Balimo, zien we al snel een ambulance klaar staan op het vliegveld. Johnny zet het vliegtuig aan de grond en het ambulance personeel komt meteen om het meisje over te nemen. We zien dat de ambulance weg rijdt van de landingsbaan en even verderop stil blijft staan. Een aantal mannen stappen uit en beginnen ons uitbundig uit te zwaaien. Hopelijk is dat een goed teken.
We weten nog steeds niet of het meisje hier tegengif kan krijgen. We hebben gedaan wat we konden en nu mogen we Yoyàm overgeven aan de Heere, en aan het medisch personeel in Balimo.
De rest van de vlucht blijft het spannend. Aangekomen in Kawito, ons ’tankstation’, regent het pijpenstelen. Johnny maakt zich ongerust. Gelukkig kunnen we net onder het wolkendek doorvliegen en is de landingsbaan net zichtbaar. We kunnen dus in elk geval landen, maar hij weet niet of het grondpersoneel in deze regen zal kunnen tanken. Hoog in de lucht hadden we al gezien dat de regen niet snel zal stoppen. En mogelijk moeten we hier dus met z’n allen overnachten. Geen flauw idee hoe dat zal moeten…
Wat schetst onze vreugde, als het grondpersoneel bereid is met een paraplu op een ladder het vliegtuig bij te tanken?! Als het om helpen gaat, zijn Papoea-Nieuw-Guineeërs niet de beroerdsten. Na een korte tankpauze stijgen we weer snel op. De piloot zit bijna aan het maximum van zijn vlieguren voor vandaag (12 uur) en zal er met 20 minuten overheen gaan, wat normaal gesproken absoluut verboden is vanwege de strenge veiligheidseisen. Als het straks in Ukarumpa bewolkt is, moeten we doorvliegen naar het nationale vliegveld Nadzab (bij Lae) en alsnog daar overnachten.
En ja hoor, als we Ukarumpa naderen, zien we nog steeds een hoop grijze kleuren. Toch wordt het grijs wat lichter en ziet de piloot kans om veilig te landen in Ukarumpa.
Dat markeert het einde van een slopende dag: een 12+-urige werkdag voor de piloot, een 10-uur durende reis voor het gezin met de drie kleine kinderen (in plaats van de normale 40 minuten!) en een hoop stress.
Twee dagen later bel ik Katawer om te vragen hoe het met het meisje is. Voordat ik iets kan zeggen, begint hij te praten en spreekt hij zijn dank uit namens zijn dorpsgenoten. Ik heb hem nog nooit zoveel woorden van waardering horen uitspreken en hij zei: ‘Deze keer heb ik iets geleerd!’ En ik vroeg: “Wat heb je geleerd?” En hij zei: “Jouw besluit om je plaats op te geven en hier nog drie weken te blijven, heeft ons enorm veel gedaan. Dat was een enorm voorbeeld voor ons. Je gaf ons het voorbeeld om het belang van anderen boven je eigen belang te stellen. Dat betekent heel veel voor ons!’ Ik zei: ‘Dat is wat Jezus voor ons heeft gedaan.’ En ik prees de Heere voor deze mogelijkheid om Zijn voorbeeld te volgen.
‘Maar hoe zit het met het meisje?!’ vraag ik. En Katawer zegt: ‘Het gaat goed met haar! Ze is weer begonnen met eten!’ Loof de Heere dat Hij al onze inspanningen heeft gezegend om het leven van dit meisje te redden!
Achteraf begrijp ik nu waarom de vluchtleiding van SIL zo’n in onze ogen vreemd vluchtschema had gemaakt, want: als dit Nederlandse gezin als laatste was opgepikt, dan had de gezondheidswerker niet geprobeerd om met mij in contact te komen, en dan was het meisje overleden.
Achteraf ben ik nog steeds bezig met het verwerken van het feit dat de Heere pas een oplossing gaf toen ik het besluit had genomen om daar nog drie weken te blijven; en toen ik die beslissing had genomen, was het niet meer nodig!
Ik hoop en bid dat de Heere deze gebeurtenis wil gebruiken om iets moois uit te werken onder de Aramba mensen.
Soli Deo gloria!
Het heeft best lang geduurd, maar in oktober kreeg ook ons gezin corona. Bijna een maand zijn we in quarantaine geweest. Sommigen van ons waren er best ziek van, vooral Obadja, dachten we. Maar Obadja’s symptomen bleken niet van corona, maar van een blindedarmontsteking. Zijn symptomen waren niet zo typisch, doordat zijn blinde darm keurig verstopt zat achter zijn dikke darm. Daardoor knapte hij aanvankelijk op, nadat zijn blinde darm was geperforeerd (gesprongen). Maar dat hadden we toen nog niet door. Verschillende dagen later kreeg hij weer koorts en namen we contact op met de polikliniek op ons centrum. Zelfs toen waren de bloedwaarden niet duidelijk alarmerend, maar er was gelukkig een collega die een echo kon maken en op basis daarvan besloot de chirurg van een missionair ziekenhuis elders in Papoea-Nieuw-Guinea dat Obadja waarschijnlijk toch een blindedarmontsteking had en dat hij Obadja snel wilde opereren.
Omdat er geen landingsbaan was in de buurt van dat ziekenhuis, vertrokken we twee uur
later per helikopter en een uur later lag Obadja al op de operatietafel. De
operatie duurde langer dan verwacht en na afloop vertelde de chirurg dat de
blinde darm al dagen geleden was geperforeerd en dat het een ‘big mess’ was van
binnen. Maar het was goed gegaan en de operatie was geslaagd. God had ons op
tijd in het ziekenhuis gebracht! Volgens de chirurg was hij zonder de operatie
snel doodziek geworden. Net voor de operatie was hij inderdaad al erg misselijk
geworden.
Gezien de ernstige ontsteking die er was, moest Obadja verschillende dagen in het ziekenhuis blijven en was hij nog een aantal dagen flink ziek.
Obadja kreeg een plekje op de afdeling chirurgie, één grote zaal met ongeveer dertig bedden en bijna evenveel patiënten. Verpleegkundigen meten temperatuur, bloeddruk en hartslag, prikken infusen, delen medicijnen uit en verzorgen wonden. Maar alle niet-medische zorg, zoals helpen bij het wassen, bed verschonen, beddengoed wassen (handwas), helpen naar het toilet gaan (buiten de zaal), pillen geven, drinken geven, eten halen en klaarmaken, dat wordt allemaal gedaan door de ‘wasman’ (van het Engelse ‘watch + man’). Dat is meestal een familielid, die bijna full time aanwezig is. Overdag zit de ‘wasman’ op het bed van de patiënt of op grond (stoelen zijn er niet), ‘s nachts slaapt hij of zij tussen de bedden op de grond. Tegenover Obadja zat een vader van een meisje dat met haar gezicht in het vuur gevallen was, al twee weken trouw naast haar bed. Hij vertelde mij dat hij niemand anders had dan God om op te vertrouwen en dat deed hij ook – blijmoedig.
Het besef van God afhankelijk te zijn was sterk, niet alleen bij patiënten, ook bij artsen en verpleegkundigen. Op het bordje bij de apotheek staat (vertaald): ‘Wij behandelen en Jezus maakt gezond’. Er werd veel gebeden, ook voordat de medicijnen werden uitgedeeld. Elke morgen werden we om 5 uur wakker gemaakt met de mededeling dat de dag begonnen was en direct daarna volgde dan een meditatie voor de hele zaal.
Het ziekenhuis waar we terecht waren gekomen is een missionair ziekenhuis dat
probeert om ondanks een beperkt budget toch vooral ook de allerarmsten te
helpen. Tegelijkertijd waren er diverse goed opgeleide (vaak buitenlandse)
artsen. Wat was ik dankbaar dat we hier mochten zijn! De medische mogelijkheden
tijdens Covid zijn beperkter dan ooit (Australië heeft haar grenzen gesloten)
en toch werd Obadja hier vakkundig geholpen, nota bene middels een
kijkoperatie.
Onwillekeurig begon ik dit Papoea-Nieuw-Guinese ziekenhuis te vergelijken met mijn ervaringen in Westerse ziekenhuizen in de afgelopen jaren, zowel in Australië als in
Nederland. Eigenlijk valt die vergelijking gewoon niet te maken, zo
verschillend qua cultuur, zorg, mogelijkheden aan diagnostiek en behandeling,
beschikbaarheid van artsen en ander medisch personeel, faciliteiten, om het nog
maar niet te hebben over de maaltijdservice. Ja, ik weet dat
ziekenhuismaaltijden echt niet altijd favoriet zijn, maar je krijgt ze wel!
Hier moest ik er zelf voor zorgen. En ik moest ook beddengoed meenemen en zelf
Obadja’s bed verschonen.
Toen ik in mijn gedachten aan het vergelijken was (wat ik niet had moeten doen), viel mij iets anders op. In Nederland zijn veel patiënten in het ziekenhuis eenzaam. Ze wachten op bezoek. En als het bezoek een half uur of een uurtje is geweest, wachten ze tot het bezoek de volgende dag misschien weer komt. Hier niet. Niemand is eenzaam. Zieke mensen laat je niet alleen. Ze hebben continue iemand tegen wie ze kunnen zeggen, dat ze dorst hebben of dat ze graag een rondje met de rolstoel willen (als die beschikbaar is, want er zijn er twee of drie voor de hele zaal). Of om te vertellen dat ze verdrietig zijn. Of misschien zeggen ze dat wel niet, want Papoea-Nieuw-Guineeërs weten, dat lijden bij het leven hoort en accepteren dat vaak veel makkelijker.
Alarmbelletjes bij de bedden zijn hier niet nodig (en ook niet beschikbaar).
Een ander verschil is, dat mensen hier blijkbaar weinig behoefte hebben aan privacy.
Iedereen ziet en hoort alles van elkaar, maar wat in Nederland wordt opgevat
als ongepaste nieuwsgierigheid, is hier gepast meeleven. Krijgt iemand een nare
boodschap, dan hoort iedereen het en is iedereen verdrietig met je. En andersom
geldt dat ook. Toen Obadja zijn eerste rondje kon lopen, was iedereen blij en
opgelucht met ons.
Het is ook helemaal niet raar om naar iemand te kijken. Ik ontdekte op een gegeven
moment dat verschillende mensen naar mij zaten te kijken, toen ik bedacht dat
ik zonnebloempitten aan het eten was. Ik had een zakje vol in mijn tas gestopt,
als makkelijke snack. Maar mensen om mij heen hadden het nog nooit gezien. Ze
vroegen wat het voor eten was, wilden maar wat graag ook proberen en vroegen of
ik het zelf uit mijn tuin had gehaald. Bijna alle Papoea-Nieuw-Guineeërs hebben
een tuin waar ze het gros van hun eten uit halen.
Er was een oude man in de zaal die geopereerd was aan zijn arm. Iedere keer als hij
medicijnen door zijn infuus kreeg, riep hij: ‘Mama!’ De hele zaal genoot
daarvan en dat was niet gemeen bedoeld. Er was een soort ‘samen’ gevoel. Het
gevoel bij elkaar te horen, omdat je hetzelfde meemaakt.
Ik was erg dankbaar dat ik – in tegenstelling tot de andere ‘wasman’ – een appartementje had op 10 minuten afstand lopen, waar ik kon douchen en eten kon klaarmaken. En waar we heen konden, toen Obadja na 5 dagen ziekenhuis ‘naar huis’ mocht. Nadat we nog een kleine week in de buurt gebleven zijn van het ziekenhuis, zijn we per klein vliegtuig weer teruggereisd naar huis. Dankbaar dat God Obadja’s leven heeft gespaard en onbedoeld een hele ervaring rijker!
De zomermaanden zullen we naar verwachting in Ukarumpa doorbrengen, omdat reizen binnen PNG door alle coronamaatregels nog erg lastig is. Tot en met juni krijgen de kinderen nog thuisonderwijs.
We zien ernaar uit om ons leven en werk hier in PNG weer op te pakken en we bidden om een vruchtbare, gezegende veldtermijn.
Een hartelijke groet,
Michel & Erna
Hannah, Ruth, Obadja, Josia en Lois
Hoewel we graag al lang terug hadden willen zijn in Papoea-Nieuw-Guinea (PNG), hebben we onze terugreis voor de tweede keer moeten uitstellen. Dit was nodig, omdat we de vereiste toestemming van de PNG-se overheid niet op tijd binnen hadden. Onze terugreis staat nu gepland voor Deo volente 11 mei.
We beginnen te merken dat deze extra maand in Nederland ons eigenlijk wel goed doet. We kunnen ons rustiger voorbereiden en komen toe aan dingen die nog niet eerder waren gelukt. Josia heeft zijn zwemdiploma kunnen halen en Erna heeft haar rijbewijs terug (die ze kwijt was door het herseninfarct een paar jaar geleden). En we hebben erg genoten van het lenteweer en de bomen in bloei.
In PNG is het lange tijd relatief rustig gebleven, wat corona betreft. Maar nu is er sinds een aantal weken een enorme toename van besmettingen en sterfte. Ook zijn er ziekenhuizen die het niet meer aankunnen en is er veel zorgpersoneel besmet. Dit is een punt van zorg. Ondanks alle beperkingen door de coronaregels blijft het Bijbelvertaalwerk in PNG wel doorgaan. Een heel heuglijk feit was de viering van het Nieuwe Testament in de Gizzra-taal. Een project waarbij Nederlandse collega’s van ons, Nico en Elly van Bodegraven, jarenlang aan hebben gewerkt. Er is een facebook-video van deze viering.
We zijn erg dankbaar dat we ondertussen de toestemming van PNG wel binnen hebben gekregen. Het internationale vliegverkeer komt langzaam weer op gang en het is niet de verwachting dat ons vliegticket geannuleerd zal worden, maar dat is natuurlijk niet zeker. Vlak voor ons vertrek moet ons hele gezin nog een coronatest krijgen, want bij het inchecken moeten we kunnen bewijzen dat we Covid negatief zijn. Daarom gaan we als gezin de laatste twee weken van ons verblijf in Nederland in (een lichte vorm van) quarantaine.
We hopen en bidden dat onze vertrek 11 mei nu wel door kan gaan. We verlangen er erg naar om weer verder te gaan met ons leven en werk in PNG. En weer directer betrokken te zijn bij onze missie: ‘Gods woord voor de volken van PNG!’ Maar meer dan ooit beseffen we dat boven al onze data Deo volente staat.
Hartelijke groet,
Michel & Erna,
Hannah, Ruth, Obadja, Josia en Lois